Compositie in landschapsfotografie. Creatief met regels.
David Ward, een Engels landschapsfotograaf, vergelijkt het leren maken van composities met het leren fietsen. De zijwieltjes bieden hulp tijdens het rijden en zorgen ervoor dat je niet omvalt. De regels voor compositie doen net hetzelfde en helpen je om betere beelden te maken. Als je eenmaal goed kunt fietsen, dan werken de zijwieltjes belemmerend en moeten ze eraf. Dat is ook zo bij het maken van composities. Heb je het onder de knie? En wil je saaie en voorspelbare beelden vermijden? Durf de regels dan aan je laars lappen.
Wat is compositie?
Vooraleer we elke regel in detail bespreken, staan we eerst even stil bij wat er verstaan wordt onder compositie. Per definitie kunnen we compositie omschrijven als het ordenen en structureren van de elementen in het beeld. Het is een poging tot het creëren van orde in de chaos. Een complex vraagstuk, waaraan jij als fotograaf je oplossing geeft. Vaak zijn er verschillende oplossingen mogelijk. Gelukkig, want anders maakten we allemaal dezelfde foto’s. De manier waarop jij de verschillende elementen samenbrengt, bepaalt tevens je stijl. Zowel het maken van gebalanceerde composities en het ontwikkelen van een eigen stijl vragen tijd en oefening. Toch ben ik er steevast van overtuigd dat het niet louter talent is. Iedereen kan het maken van composities aanleren als je onderstaande regeltjes volgt en ook weet wanneer ervan af te wijken.
1. Regel van derden
De regel van derden, de gulden snede, het gulden spiraal, je hebt er ongetwijfeld al van gehoord. Het is dan ook de bekendste en wellicht ook de oudste regel in de compositie. Om de regel van derden toe te passen, trek je in het beeld een lijn op 1/3 en 2/3 van de hoogte en de breedte. Zo ontstaat een raster met vier lijnen en vier snijpunten. Het belangrijkste onderwerp plaats je op een van deze snijpunten. Of je laat de horizon samenvallen met een van deze lijnen. Zo oogt de compositie evenwichtig en gebalanceerd. Dat komt omdat onze ogen en hersenen deze verhoudingen mooier vinden. De oude Grieken en Romeinen waren zich hiervan al bewust en de regel van derden stamt dan ook uit deze tijd.
Eigenlijk hebben de regel van derden, de gulden snede of het gulden spiraal allemaal een iets andere verhouding, toch komt het allemaal op hetzelfde neer: plaats het belangrijkste onderwerp of de horizon niet in het midden. Ondervind je problemen om deze verhoudingen te zien? Gebruik dan live view, want tegenwoordig kan je bij de meeste camera’s een raster tevoorschijn toveren dat je helpt bij de regel van derden. Dit raster is ook aanwezig in de Lightroom crop tool. Gebruik de sneltoets ‘O’ om ook de andere hulprasters te zien zoals de gulden snede, het gouden spiraal of de diagonaalmethode. Zorg er wel voor dat je achteraf niet teveel moet bijsnijden, want dan gooi je pixels weg die misschien nodig zijn om een grote afdruk te maken. Een compositie maak je in het veld en niet achteraf op de computer!
Hoewel de regel van derden in vele situaties tot betere foto’s zal leiden, zijn er toch een heleboel situaties waarin je de regel beter over boord gooit. Bijvoorbeeld wanneer je reflecties fotografeert. Dan plaats je de horizon beter in het midden om de symmetrie in het beeld extra te benadrukken. Ook bij minimalistische composities, waarbij er één duidelijk onderwerp is, kan je dat onderwerp nog extra accentueren door het in het centrum te zetten en zo alle aandacht te geven.
2. Kijkrichting
We hadden het net over de gulden snede. Aanvullend hierop bestaat nog een andere regel die stelt dat het onderwerp altijd meer ruimte moet krijgen in de richting waarin het kijkt of beweegt. Een boom die naar rechts overhelt, plaats je dus links in het beeld (dat zie je ook in de foto bij de regel van derden). Een vogel die naar links vliegt, positioneer je rechts in beeld. Doe je dat niet, dan lijkt het alsof het onderwerp tegen de rand aankijkt en gevangen zit in het kader. Uiteraard bestaan er ook op deze regel uitzonderingen. Wil je meer spanning in het beeld creëren? Plaats dan het onderwerp wel dichter bij de rand. Het beeld wordt hierdoor minder statisch en je krijgt een gevoel van actie en dynamiek.
3. Lijnen en voorgrond
Wanneer je landschappen fotografeert met een breedhoeklens, dan neemt de voorgrond een relatief groot deel in van de foto. Vaak heb je dus te kampen met een uitgestrekte vlakte bestaande uit gras, akker of strand. Aan de horizon is misschien wel een leuk aandachtspunt te zien, maar het oog van de kijker raakt niet voorbij die uitgestrekte voorgrond. Dat maakt de foto vlak en eentonig. Om dit te vermijden en de kijker de foto in te leiden, moet je op zoek gaan naar lijnen en voorgrondelementen.
Denk bijvoorbeeld aan enkele verweerde weidepaaltjes, de sporen en van een tractor in het graan, aardappelen die netjes in rijen zijn geplant, rimpels of reflecties op het natte strand of een pol pijpenstrootje die het paarse heideveld verdeelt. Deze elementen zorgen voor diepte en houden de voorgrond interessant. Daarnaast is het ook belangrijk dat er een aandachtspunten aanwezig zijn die de blik van de kijker vasthouden. Wie dus aandacht besteed aan de verschillende elementen in het landschap, ontdekt ongetwijfeld tal van zaken die het beeld sterker kunnen maken.
Aan de andere kant kan je een minimalistisch beeld extra kracht geven door de voorgrond bewust leeg te houden, want zo gaat alle aandacht meteen naar het onderwerp. Dit noemen we negatieve ruimte of witruimte en slaat op de ruimte tussen en rondom het onderwerp. Door deze ruimte sober te houden laat je de compositie ademen en springt het oog meteen naar het onderwerp.
4. Ga in detail
Wanneer je ’s morgens door de velden wandelt, worden je ogen ongetwijfeld aangetrokken door het prachtige lichtspel van de opkomende zon die zachtjes door de mist schijnt. Je denkt dan ook meteen dat dit een prachtbeeld moet opleveren tot je naar de display van de camera kijkt. Jij was zo gefocust op de sfeer, dat je de storende hoogspanningslijnen en die lelijke hangar niet gezien had. Dat komt omdat onze ogen en hersenen de wereld anders interpreteren dan een camera. Onze ogen kijken zeer selectief, maar een camera ziet alles. Een landschap barst van de details en het is dan ook vaak lastig om te bepalen welke details belangrijk zijn en welke eerder storend. Om goede composities te maken, moet je dus leren zien en denken als een camera.
Vaak wordt bij landschapsfotografie meteen gedacht aan een breedhoeklens, waarbij men zoveel mogelijk van de omgeving wilt laten zien. Dat maakt composities vaak druk en er duiken regelmatig storende elementen op. Overweeg daarom ook een tele(zoom)lens om landschappen te fotograferen. Dergelijke lenzen laten toe om veel meer in detail te gaan en je te concentreren op de essentie van het landschap. Laat alle ‘ruis’ weg, want wat je niet laat zien is even belangrijk als wat je wel laat zien! ‘Less is more’. Een telelens is ideaal om te fotograferen in omgevingen waar veel ‘ruis’ opduikt. Bovendien kan je met een telelens ook fotograferen wanneer het licht en de omstandigheden minder goed zijn. Een saaie grijze of blauwe lucht laat je gewoon weg, terwijl je met een breedhoeklens veel meer bent aangewezen op de perfecte omstandigheden. Bovendien zijn die omstandigheden vaak een half uur na zonsopgang al voorbij. Het is dus een goede gewoonte om eerst te starten met de weidse beelden en daarna met de telelens op zoek te gaan naar details.
5. Het gouden uurtje
We hadden het net over de perfecte omstandigheden en hoe schaars die zijn. Als je enkel op die momenten zou fotograferen, dan dikt je portfolio slechts mondjesmaat aan. Gelukkig kan je ook op andere momenten mooie foto’s maken. Bijvoorbeeld wanneer je in zwart-wit fotografeert. Zwart-wit beelden genieten van harder licht met meer contrast, zodat mooie schaduwen ontstaan. Ook landschappen met veel kleur zoals koolzaad-, zonnebloem- of lavendelvelden kunnen perfect overdag gefotografeerd worden. En ook bij macrofotografie hoeft hard licht geen beperking te zijn. Met een wit parapluutje plaats je het onderwerp in de schaduw, zodat mooie kleurcontrasten ontstaan wanneer de achtergrond fel belicht blijft. Zo duurt het ‘gouden uurtje’ misschien wel langer dan je denkt.
6. Evenwicht, orde en balans
Evenwicht in een foto is essentieel. Bestudeer altijd goed of er geen vlakken of elementen te dominant worden en zorg voor balans in het beeld. Duiken er toch overheersende elementen op? Zorg dan voor een ander element dat een tegengewicht biedt en de foto terug in balans brengt. Denk goed na over de uitsnede en let op de randen, want die worden vaak over het hoofd gezien. Gebruik live-view om het volledige beeld te zien en vermijd dat elementen aan de rand afgesneden worden. Doe je dat niet, dan gaat de kijker zich al snel afvragen wat er nog meer te zien was.
Met een ‘gesloten kader’ zorg je ervoor dat alle elementen binnen het frame vallen. Aan de andere kant kan je ook experimenteren met een ‘open kader’. Je gaat dan bewust het onderwerp aansnijden en slechts gedeeltelijk afbeelden. Door niet het volledige beeld te laten zien, laat je meer aan de verbeelding van de kijker over en dat maakt het beeld vaak mysterieuzer.
7. Chaos en abstractie
Niet alle landschappen kunnen evenwichtig en gebalanceerd in beeld gebracht worden. Bij chaotische omgevingen zoals een bos, waarbij veel details aanwezig zijn, is dat lastiger. In die gevallen kan je de chaos ook gewoon zijn gang laten gaan en op zoek gaan naar abstracte beelden. Maak bijvoorbeeld een beeld van een wirwar van takken, bomen en herfstkleuren. Pas wel op, want de grens tussen een chaotisch beeld dat aanspreekt en een foto vol rommel is vaak héél dun. Je moet dus leren aanvoelen wanneer chaos tot een leuk abstract beeld kan leiden of wanneer het gewoon te druk wordt.
8. Correct belichten?
Veel fotografen, waaronder ikzelf, hameren er regelmatig op dat een landschapsfoto correct belicht moet worden in het veld. Vaak ben je aangewezen op grijsverloopfilters om het detail in de hooglichten en de schaduwen te behouden. Met de belichting kan je echter ook experimenteren. Door in het veld bewust te gaan overbelichten met 2 tot 3 stops creëer je een high-key beeld. Zo ontstaat een meer abstracte landschapsfoto. Je gaat hier dus tegen de regeltjes in door de hooglichten bewust ‘op te blazen’.
Nu we het toch over belichting hebben, kan ik meteen ook nog een ander ‘regeltje’ ontkrachten. Er bestaat immers een misvatting dat een histogram altijd een mooi bultje moet vormen dat zich uitstrekt van links naar rechts. Niets is minder waar, want de vorm van het histogram is puur afhankelijk van de tonen die in het beeld aanwezig zijn. Enkel beelden met veel contrast en veel verschillende tonen, krijgen een histogram dat zicht uitstrekt van links naar rechts. Een beeld met weinig contrast waarin slechts enkele tonen aanwezig zijn, zal nooit een histogram hebben dat zich uitstrekt van links naar rechts.
9. Scherptediepte
Van een landschapsfoto wordt verwacht dat hij scherp is van voor naar achter. De juiste scherptediepte is dus erg belangrijk. Gebruik daarom een hoog diafragma tussen f/11 en f/16. Zo verzeker je jezelf ervan dat de voorgrond mooi scherp is en dat de elementen in de achtergrond voldoende detail bevatten. Toch loont het de moeite om af en toe eens van deze veronderstelling af te wijken en landschappen te fotograferen met weinig scherptediepte. Door met een telelens en een diafragma tussen f/2.8 en f/4.0 vanuit een laag standpunt te fotograferen, kan je een onscherpe voorgrond creëren. Hierdoor ontstaat een natuurlijk kader en wordt het onderwerp extra geaccentueerd. Met deze truc lijken objecten soms zelfs te zweven boven de grond.
10. Bewegingsonscherpte
Je kan onscherpte ook nog op een andere manier toepassen. Als we de omgeving bestuderen, dan ontdekken we vaak heel wat dynamiek in het landschap: de wolken trekken voorbij, het graan wiegt zachtjes in de wind, een riviertje kabbelt langs de rotsen naar beneden of de golven slaan kapot op het strand. Overal is wel ergens wat beweging te ontdekken. Door te fotograferen met een langere sluitertijd tussen 0,5 à 2 seconden kan je de dynamiek in het beeld visualiseren en de foto minder statisch maken. Is er teveel licht aanwezig? Maak dan gebruik van een grijsfilter van drie tot vier stops om de sluitertijd langer te maken.
11. Experimenteer met andere verhoudingen
Wanneer je in Google ‘landschapsfoto’ ingeeft, dan is 80% van de foto’s in de horizontale stand gefotografeerd. Nochtans geef je een beeld meer diepte door in de portretstand te fotograferen. In dat geval is er meer ruimte om aan de voorgrond te besteden. Verticale landschapsfoto’s in een 2 bij 3 formaat ogen vaak wat te ‘hoog’ in verhouding tot de breedte. Overweeg daarom ook eens een 4 op 5 verhouding, een uitsnede die vroeger ‘standaard’ was bij middenformaat fotografen. Een aantal camera’s laten tegenwoordig toe om die instelling reeds te gebruiken tijdens het fotograferen. Dat is handiger dan achteraf bij te snijden, want in het veld kan je dan al rekening houden met de andere verhouding. Ten slotte kan je ook eens experimenteren met een vierkant formaat of panorama beelden maken in een verhouding van 17 op 6. Ook deze twee formaten dateren nog uit het groot- en middenformaat tijdperk.
12. Kleuren en tonen
Onder compositie verstaan we niet alleen het ordenen van de verschillende elementen, ook kleuren en tonen hebben invloed op de samenstelling van een beeld. Om evenwichtige en kleurrijke composities te maken is het belangrijk om te begrijpen hoe ons menselijk brein kleuren interpreteert en hoe het kleurenwiel in elkaar zit. Het kleurenspectrum wordt opgebouwd uit de primaire kleuren: rood, groen en blauw. Door het vermengen van deze kleuren ontstaan secundaire kleuren zoals geel, groen, violet en variaties daarop. Kleuren die tegenover elkaar staan in het kleurenwiel noemen we complementaire kleuren, zoals bv. blauw en oranje of rood en groen.
Complementaire kleuren versterken elkaar en maken het beeld krachtiger, terwijl kleuren die naast elkaar liggen in het kleurenwiel een harmonieuzer beeld creëren. Als je dit goed interpreteert, kan je deze kennis ook toepassen wanneer je composities vormt. Zo zullen oranje of gele herfstbladeren onder een blauwe hemel of een rode klaproos in een groen grasveld tot krachtige kleurcombinaties leiden, omdat ze complementaire kleuren zijn. Blauw en groen of geel en oranje staan naast elkaar in het kleurenwiel en vormen een evenwichtig geheel dat tot veel rustigere beelden leidt.
Naast kleur, speelt ook toon een belangrijke rol. Onze ogen worden onmiddellijk aangetrokken door de lichte tonen in een foto. Je kunt het onderwerp dus extra benadrukken door het te positioneren in de buurt van een lichte toon. Bij macrofotografie wordt hiervoor vaak gebruik gemaakt van lichte vlekken in de achtergrond (bv. licht dat door het bladerdek valt) die gepositioneerd worden achter het onderwerp. Bij landschapsfotografie kan je dan weer wachten tot wanneer het zonlicht het onderwerp beschijnt. Op wisselvallige dagen met een afwisseling van licht en schaduw kunnen de lichtvlekken in het landschap het oog van de kijker helpen sturen. Een lichtvlek halfweg in het beeld is dus ideaal om de blik meteen in de juiste richting te sturen.
13. Witbalans
Naast kleuren kan je ook experimenteren met de witbalans. Meestal probeer je de witbalans zo correct mogelijk in te stellen, maar in bepaalde gevallen kan een ‘foutieve’ witbalans ook een meerwaarde bieden. Bijvoorbeeld wanneer je fotografeert tijdens het blauwe uurtje of gebruik maakt van ‘bigstoppers’ om een langere sluitertijd te bekomen. De blauwachtige witbalans die dan ontstaat geeft het beeld vaak iets extra. De witbalans hoeft dus niet altijd correct te zijn.
Regeltjes om te verbreken
Zoals je kunt lezen zijn er héél wat regels voor compositie en in vele gevallen zullen ze de foto sterker maken. Wie nog worstelt met het maken van goede composities zal ongetwijfeld betere foto’s maken als hij/zij de regeltjes respecteert. Toch moet je af en toe ook van die regeltjes durven afwijken. Wie echt creatief wil zijn, kleurt af en toe buiten de lijntjes en gaat op zoek naar andere manieren om het onderwerp te benaderen. Klaar om je eigen stijl te ontwikkelen?